Voor professionals die studenten ondersteunen bij hun financiële zelfredzaamheid.
Gratis hulpmiddel voor uw voorlichting
De studietijd is een tijd waarin veel verandert voor de jongeren. Ze volgen een andere opleiding, komen in een nieuwe omgeving terecht en worden steeds zelfstandiger. Ook op financieel gebied. Ze krijgen te maken met nieuwe kosten en allerlei belangrijke beslissingen met financiële consequenties.
Waarom deze handreiking?
Het doel van deze handreiking is een onafhankelijke en actueel beeld te geven van alle relevante informatie over de financiële zelfredzaamheid van hbo- en wo-studenten. De handreiking dient als onderbouwing, motivatie en verantwoording voor aanbeveling en (online) voorlichting aan studenten en hun ouders. De handreiking geeft het meest actuele inzicht in de financiële situatie van hbo- en wo-studenten op dit moment.
Voor wie is de handreiking bedoeld?
Dit document is bedoeld voor organisaties die hbo- en wo-studenten ondersteunen bij hun financiële zelfredzaamheid. Nu en in de toekomst. Concreet gaat het hierbij om:
Het Nibud vindt het belangrijk dat kinderen en scholieren al vroeg leren omgaan met geld. Wat de scholieren zouden moeten leren staat beschreven in de leerdoelen en competenties van het Nibud. Er zijn vijf gebieden: in kaart brengen, verantwoord besteden, vooruitkijken, omgaan met financiële risico’s en over voldoende kennis beschikken: het financiële landschap kennen. De eerste drie gebieden vormen de kern. Deze drie gebieden worden expliciet behandeld in dit rapport, de andere twee competentiegebieden komen zijdelings aan de orde.
Dit onderzoek is mede mogelijk gemaakt door de ING en het Nationaal Fonds
Kinderhulp.
Samenvatting
In kaart brengen
In kaart brengen gaat niet alleen over het bijhouden van de administratie, maar juist bij scholieren ook over overzicht, zelf geld verdienen en de bankzaken regelen. De inkomsten van de scholier: gemiddeld 112 euro per maand Scholieren hebben gemiddeld 112 euro per maand te besteden. Dat is iets minder dan in 2012-2013 (118 euro). Scholieren hebben verschillende inkomstenbronnen, zo krijgen ze geld van hun ouders, maar verdienen ook zelf geld met bijbaantjes. Van de scholieren krijgt 88 procent zakgeld, 38 procent krijgt kleedgeld en 47 procent heeft een bijbaantje. In vergelijking met 2012-2013 is het percentage scholieren dat zakgeld krijgt exact gelijk gebleven.
Inkomsten uit werk gedaald
Van de scholieren heeft 47 procent een bijbaantje tijdens de schoolweken. Het percentage scholieren met een bijbaantje is 5 procentpunt gestegen ten opzichte van 2012-2013. Er zijn nu vooral meer oudere scholieren met een bijbaantje. Toen had 56 procent van de 15- en 16-jarigen een bijbaantje, terwijl dat nu respectievelijk 64 en 74 procent is. De inkomsten uit het bijbaantje zijn echter gedaald: 157 euro in 2012-2013 tegen 136 euro in 2016. Deze daling heeft waarschijnlijk te maken met het feit dat scholieren nu per week 1 uur minder werken dan in 2012-2013. De krantenwijk is het populairst bij de jongens en babysitten bij de meisjes. Ook werken veel scholieren in een winkel. Ten opzichte van 2012-2013 is het aantal scholieren dat vakantiewerk heeft gedaan, nagenoeg gelijk gebleven. Het gemiddelde inkomen uit vakantiegeld is echter sterk toegenomen: 41 euro tegen 27 euro in 2012-2013. Hoewel scholieren met vakantiewerk wel meer verdienen, zien we dat ze over het algemeen iets minder inkomsten hebben uit werk: 177 euro tegen 184 euro in 2012-2013.
Dit rapport presenteert de bevindingen van een onderzoek onder 1.678 mbo-studenten tot 30 jaar, zowel studenten die de beroepsbegeleidende leerweg (bbl) volgen als studenten die de beroepsopleidende leerweg volgen (bol). Deze groep mbo’ers is representatief voor alle mbo-studenten in Nederland wat betreft leeftijd, geslacht en het opleidingsniveau binnen het mbo (niveau 1-2, niveau 3 en niveau 4). Het onderzoek geeft inzicht in de financiële situatie van mbo-studenten: hun inkomsten, bestedingen, spaargedrag en schuldensituatie. Daarnaast geeft het inzicht in de wijze waarop ze met geld bezig zijn en hoe ze tegen geld(zaken) aankijken.
Dit onderzoek is mede mogelijk gemaakt door Stichting Goede Doelen Nh1816
De inkomsten van mbo-studenten: 550 euro per maand
Gemiddeld hebben mbo-studenten 550 euro per maand te besteden. Studenten die een bbl-opleiding volgen hebben gemiddeld meer te besteden dan studenten die een bol-opleiding volgen: circa 720 tegen 480 euro per maand. Bbl’ers hebben meer inkomsten uit andere activiteiten (bijvoorbeeld klussen, haren knippen en de verkoop van spullen) en verdienen veel meer met stage en bijbaan. Dit is niet opmerkelijk, aangezien zij voor hun opleiding één dag per week naar school gaan en een vak leren bij een bedrijf waar ze werken. Bol-studenten zitten veel meer op school en lopen af en toe stage.
7 op de 10 loopt stage en de helft heeft een bijbaan
Van alle mbo-studenten heeft 69 procent een werkplek of stage via de opleiding; voor de meesten van hen (62 procent) is het een betaalde stage. Van alle mbo-studenten heeft de helft een bijbaan van ongeveer 11 uur per week. De stageplaats/werkplek blijkt een goede manier voor de mbo’ers om ook nog extra geld te verdienen. Veel mbo’ers met een betaalde stage hebben namelijk ook hun bijbaan op diezelfde stage en/of werkplek:
41 procent werkt meer uren bij de werkplek/stage (naast de uren voor de opleiding)
18 procent werkt extra bij de werkplek/stage én ook nog ergens anders
41 procent werkt ergens anders dan bij de werkplek/stage
Van alle mbo’ers heeft 17 procent geen werkplek/stage én geen bijbaan. Deze groep doet dus geen werkervaring op. Dit percentage verschilt niet met de leeftijd van de mbo’er of het niveau van de mbo’er. Het gemiddelde totale inkomen van deze groep mbo’ers is beduidend lager. Ook geven ze vaker aan vaak of altijd geld tekort te komen en vinden ze vaker dat ze een financieel probleem hebben dan studenten die wel een bijbaan hebben en/of een stage/werkplek hebben.
7 op de 10 mbo’ers ontvangt zorgtoeslag
Van de mbo’ers van 18 jaar en ouder ontvangt 69 procent zorgtoeslag. Dit komt nu veel vaker voor dan in 2011-2012, toen bleek dat 46 procent van de mbo’ers van 18 jaar en ouder zorgtoeslag kreeg. Bij de 31 procent mbo’ers die geen zorgtoeslag ontvangt, speelt bij 54 procent onwetendheid een belangrijke rol:
22 procent weet niet dat ze zorgtoeslag kunnen aanvragen
16 procent geeft aan dat ze het niet krijgen, omdat ouders de zorgverzekering voor hen betalen. Deze jongeren weten dus niet dat de betaling van de zorgverzekering los staat van de ontvangst van zorgtoeslag.
16 procent geeft als reden dat ze thuis wonen. Ze zijn dus niet op de hoogte van de voorwaarden voor ontvangst van zorgtoeslag.
De onwetendheid is groter onder de 18- en 19-jarigen dan onder mbo’ers van 22 jaar en ouder. Ook is er wat betreft de bekendheid met de mogelijkheid van zorgtoeslag een duidelijk verschil tussen de opleidingsniveaus: van de mbo’ers op niveau 1 en 2 geeft 35 procent aan dat zij niet bekend zijn met zorgtoeslag, tegen 13 procent van de studenten op niveau 4.
Onbekendheid met huurtoeslag beperkt
Van de 28 procent mbo’ers die op zichzelf woont, ontvangt 1 op de 3 huurtoeslag. Het tweederde gedeelte dat geen huurtoeslag ontvangt heeft hier veelal een legitieme reden voor: ze wonen op kamers (21 procent) of ze hebben uitgerekend of ze in aanmerking komen en blijken er geen recht op te hebben (23 procent). De onwetendheid is beperkt: 12 procent is niet op de hoogte van de mogelijkheid van huurtoeslag.
Kwart mbo’ers onbekend met de mogelijkheid van belastingaangifte
Het komt veel voor dat iemand die niet het hele jaar voltijds werkt, hetgeen bij werkende studenten vaak het geval is, door het jaar heen te veel belasting betaalt. Door belastingaangifte te doen wordt duidelijk of er teveel belasting is betaald. Als dat het geval is, krijgt men het teveel betaalde bedrag terug. Van de mbo’ers die het jaar ervoor een betaald baantje hadden, heeft 45 procent belastingaangifte gedaan. Een ruim kwart (26 procent) heeft dit niet gedaan, om dat men onbekend was met deze mogelijkheid. Deze groep laat dus geld liggen uit onwetendheid.
De financiële situatie en hulpbehoefte
van 12- tot en met 24-jarigen
Samenvatting en conclusie
Dit rapport presenteert de bevindingen van een onderzoek onder 1.511 jongeren van 12 tot en met 24 jaar. Deze groep jongeren is representatief voor alle jongeren in Nederland wat betreft leeftijd, opleiding, dagbesteding (schoolgaand, studerend en werkend) en geslacht.
Jonge jongeren, van 12 tot en met 14 jaar, zijn op een andere manier met geld(zaken) bezig dan 18-plussers.
Het onderzoek geeft inzicht in hoe de financiële situatie en de wijze waarop jongeren met geld omgaan zich met de leeftijd ontwikkelt. Daarnaast geeft het onderzoek inzicht in de gesprekken die jongeren met ouders en vrienden hebben over geldzaken en ook in de vragen en de hulpbehoefte die jongeren hebben als het gaat om geldzaken.
Jonge jongeren, van 12 tot en met 14 jaar, zijn op een andere manier met geld(zaken) bezig dan 18-plussers. In tegenstelling tot de jongeren van 18 jaar en ouder, zijn de jonge jongeren veel minder met geld(zaken) bezig en zien ze geld vooral als een middel om leuke dingen te kunnen doen. Het doel van geld lijkt dus met de leeftijd te verschillen. Voor de jongeren van alle leeftijden geldt dat de ouders een belangrijkere gesprekspartner wat betreft geldzaken zijn dan vrienden. Ook leren de jongeren het meeste over geldzaken van hun ouders.
De financiële situatie en de beleving ervan
Merendeel van de jongeren is tevreden met eigen financiële situatie 54 procent van de jongeren is tevreden met zijn of haar financiële situatie. Het percentage jongeren dat aangeeft tevreden te zijn met de financiële situatie komt overeen met het percentage jongeren dat gemakkelijk rond kan komen: 5 7 procent kan (zeer) gemakkelijk rondkomen, slechts 7 procent van de jongeren zegt (zeer) moeilijk rond te kunnen komen.
Wat opvalt is, dat hoe jonger ze zijn, hoe tevredener ze met hun financiële situatie zijn en hoe gemakkelijker ze kunnen rondkomen. Een mogelijke verklaring daarvoor is, dat naarmate de jongeren ouder worden, zij steeds meer te maken krijgen met vaste lasten, waardoor ze minder geld overhouden om vrij te besteden. Rondkomen gaat dan niet meer alleen over het kunnen betalen van wat ze willen kopen, maar ook over het kunnen betalen van rekeningen die betaald moeten worden. Drie van de vijf jongeren vinden dat ze goed met geld omgaan. Slechts 6 procent vindt dat hij of zij dit niet doet. Gemiddeld geven ze zichzelf voor het omgaan met geld als rapportcijfer een 7,4.
Moneyways gebruikt cookies om het gebruik van de website te analyseren en het gebruiksgemak te verbeteren. Lees meer over cookies in onze Algemene voorwaarden