Onderwijswethouder Marjolein Moorman praat met leerlingen over geld en schulden

MoneyWays

Één op de vijf Nederlandse jongeren neemt grote risico’s als het op geld aankomt. Zij hebben onvoldoende inzicht in hun financiële situatie en kunnen daardoor in de problemen komen. Dat kan uiteindelijk leiden tot stress, slechte schoolresultaten en schooluitval. De Amsterdamse onderwijswethouder Marjolein Moorman schoof gisteren aan bij leerlingen van Kiem Montessori die het lesprogramma MoneyWays volgden, een armoede- en schuldenpreventieprogramma van Diversion en het Nibud. 

Wethouder Moorman: “Jongeren zijn kwetsbaar voor geldproblemen. Als je achttien wordt krijg je veel financiële verantwoordelijkheden, zonder dat je een buffer hebt opgebouwd. Daarom sturen we als gemeente Amsterdam alle jongeren die 18 worden een brief om hen te feliciteren en hiervan bewust te maken. Ook gastlessen helpen jongeren hier bewust van te worden en zorgen ervoor dat minder jongeren in de schulden raken.”

Effectieve methode
Financiële educatie is helaas geen vast onderdeel van het schoolcurriculum. En dat terwijl jongeren steeds vaker op jonge leeftijd financiële stress ervaren: de aankoopverleidingen zijn groter dan ooit, geld wordt steeds minder tastbaar en er wordt nog steeds te weinig gepraat over geld en schulden. Het programma MoneyWays reikt jongeren de juiste handvatten aan om met geld om te gaan. Tijdens de lessen gaan jonge rolmodellen het gesprek over geld aan met de klas. Zij vertellen over hun eigen ervaringen en financiële uitdagingen en snijden zo, op laagdrempelige wijze, gevoelige onderwerpen aan. Femke Pluymert van Diversion: “De inzet van deze rolmodellen komt als één van de effectieve kenmerken uit de bus. Zij hebben een goede klik met jongeren, omdat ze dicht bij hun belevingswereld staan. Daarnaast leidt hun openheid ook tot meer openheid bij de jongeren.”

Week van het geld

Het bezoek van Moorman aan MoneyWays vond gisteren plaats tijdens de Week van het geld: een initiatief om meer aandacht te besteden aan financiële educatie op scholen. Tijdens de les werden thema’s als zwartwerken, geld uitlenen en uitgaven aan kleding openlijk besproken. Het werd voor de onderwijswethouder wederom duidelijk dat jongeren veel struikelblokken ervaren als het aankomt op financieel inzicht en het bespreekbaar maken van schulden. Gemeente Amsterdam investeert dan ook in programma’s zoals MoneyWays om financiële educatie op scholen te bevorderen. Pluymert: “Wij bereiken nu meer dan 10.000 jongeren per jaar en hopen dat steeds meer scholen, in Amsterdam en daarbuiten, mee gaan doen met onderwijsprogramma’s gericht op financiële educatie!”

Interessse in MoneyWays? Neem contact met ons op!

 

Ga terug naar overzicht

Gesprekshandreiking voor docenten

Nibud en Diversion

 

Geldzorgen in de klas: Nibud en Diversion helpen docenten om erover te praten

 

Steeds meer jongeren ervaren geldzorgen, blijkt uit recente onderzoeken van het Nibud en Unicef. Dat heeft gevolgen voor hun dagelijks functioneren, ook in de klas. Jongeren vinden het – net als veel volwassenen – vaak moeilijk om over geldproblemen te praten. Voor docenten in het voortgezet onderwijs en middelbaar beroepsonderwijs maakten het Nibud en Diversion daarom een Gesprekshandreiking. Hierin staat welke signalen bij jongeren kunnen duiden op geldproblemen, hoe docenten vervolgens het gesprek aan kunnen gaan en hoe zij kunnen doorverwijzen naar hulp.

Unicef vroeg ruim duizend jongeren tussen de 10 en 18 jaar naar hun ervaringen met geldzorgen. 6 op de 10 zegt zorgen te hebben door het stijgen van de prijzen in het afgelopen jaar. Ook geeft 1 op de 5 jongeren aan thuis met geldzorgen te maken te hebben. Dat zorgt voor stress, frustratie, boosheid en verdriet bij de jongeren. Ruim een kwart (28 procent) van hen praat daar met niemand over.

Ook het Nibud maakt zich zorgen om jongvolwassenen. Uit het onderzoek Rondkomen en betalingsproblemen 2022blijkt dat het aantal jongvolwassenen (18-35 jaar) dat moeilijk rond kan komen, sinds 2018 is verdubbeld. Zij geven vooral aan dat zij moeite hebben met de hoge vaste lasten.

 

Gesprekshandreiking helpt om het gesprek aan te gaan

Geldzorgen bij jongeren hebben invloed op hun dagelijks functioneren, ook in de klas. Maar de signalen worden niet altijd herkend. Praten over geldproblemen is de eerste stap naar een oplossing. Maar hoe begin je als docent zo’n gesprek? En welke signalen geven er aanleiding toe? De antwoorden op deze vragen staan in De Gesprekshandreiking voor docenten. Het pdf-bestand, te downloaden via deze link, bestaat uit 7 pagina’s en geeft een compact overzicht: van de signalen die kunnen wijzen op geldproblemen tot tips voor een goed gesprek en passende doorverwijzing. Het document helpt docenten en andere professionals die contact hebben met jongeren signalen te herkennen en het gesprek aan te gaan. Zodat deze kwetsbare doelgroep eerder de hulp krijgt die zij nodig heeft.

De Gesprekshandreiking werd gemaakt door het Nibud in samenwerking met Diversion. Een aantal docenten heeft meegekeken bij de ontwikkeling. Het Nibud en Diversion werken ook samen aan het armoede- en schuldenpreventieprogramma MoneyWays, waarbij peer educators met jongeren in de klas het gesprek aangaan over geld.

Ga terug naar overzicht

MoneyWays op het MBO: financiële voorlichting door peer educators

Marian van der Klein, Mariam Badou, Sanne Lamers & Dörthe Kunkel

Onderzoek naar de effecten en randvoorwaarden bij peerpreventie van schulden

Hulpverleners zien steeds meer jongeren in financiële problemen. Dat komt vooral door de financiële verantwoordelijkheden waar jongeren vanaf hun 18e verjaardag mee te maken krijgen. Waar het tot hun 18e vooral gaat over kleedgeld en abonnementen, moeten jongen ná hun 18e beslissingen maken over een eigen zorgverzekering, studiefinanciering en toeslagen.

Veel jongeren zijn rond hun 18e financieel kwetsbaar en dreigen dan in de schulden te geraken. Het peer-to-peer lesprogramma MoneyWays zet zich in om armoede en financiële problemen onder jongeren bespreekbaar te maken.

De interventie bestaat uit drie opeenvolgende lessen en richt zich op jongeren op middelbare, en mbo-scholen. De lessen worden verzorgd door ‘peers’, ook wel ervaringsdeskundigen, die qua leeftijd en ervaring aansluiten op de leefwereld van de jongeren.

Het Verwey-Jonker Instituut deed samen met het Nibud onderzoek naar de effecten en de ervaringen van deze peer-to-peer benadering.

Lees het hele onderzoek hier.

Ga terug naar overzicht

Handreiking Student en Financiën

Nibud

Voor professionals die studenten ondersteunen bij hun financiële zelfredzaamheid.

Gratis hulpmiddel voor uw voorlichting
De studietijd is een tijd waarin veel verandert voor de jongeren. Ze volgen een andere opleiding, komen in een nieuwe omgeving terecht en worden steeds zelfstandiger. Ook op financieel gebied. Ze krijgen te maken met nieuwe kosten en allerlei belangrijke beslissingen met financiële consequenties.

Waarom deze handreiking?

Het doel van deze handreiking is een onafhankelijke en actueel beeld te geven van alle relevante informatie over de financiële zelfredzaamheid van hbo- en wo-studenten. De handreiking dient als onderbouwing, motivatie en verantwoording voor aanbeveling en (online) voorlichting aan studenten en hun ouders. De handreiking geeft het meest actuele inzicht in de financiële situatie van hbo- en wo-studenten op dit moment.

Voor wie is de handreiking bedoeld?
Dit document is bedoeld voor organisaties die hbo- en wo-studenten ondersteunen bij hun financiële zelfredzaamheid. Nu en in de toekomst. Concreet gaat het hierbij om:

  • decanen die studenten begeleiden en adviseren;
  • maatschappelijk en financieel dienstverleners;
  • beleidsmedewerkers;
  • DUO.

Download gratis de Handreiking Student & Financiën (pdf)

Ga terug naar overzicht

Nibud Scholierenonderzoek 2016

Irene Blanken & Minou van der Werf

Samenvatting & visie

Het Nibud vindt het belangrijk dat kinderen en scholieren al vroeg leren omgaan met geld. Wat de scholieren zouden moeten leren staat beschreven in de leerdoelen en competenties van het Nibud. Er zijn vijf gebieden: in kaart brengen, verantwoord besteden, vooruitkijken, omgaan met financiële risico’s en over voldoende kennis beschikken: het financiële landschap kennen. De eerste drie gebieden vormen de kern. Deze drie gebieden worden expliciet behandeld in dit rapport, de andere twee competentiegebieden komen zijdelings aan de orde.

Dit onderzoek is mede mogelijk gemaakt door de ING en het Nationaal Fonds
Kinderhulp.

Samenvatting

In kaart brengen
In kaart brengen gaat niet alleen over het bijhouden van de administratie, maar juist bij scholieren ook over overzicht, zelf geld verdienen en de bankzaken regelen. De inkomsten van de scholier: gemiddeld 112 euro per maand Scholieren hebben gemiddeld 112 euro per maand te besteden. Dat is iets minder dan in 2012-2013 (118 euro). Scholieren hebben verschillende inkomstenbronnen, zo krijgen ze geld van hun ouders, maar verdienen ook zelf geld met bijbaantjes. Van de scholieren krijgt 88 procent zakgeld, 38 procent krijgt kleedgeld en 47 procent heeft een bijbaantje. In vergelijking met 2012-2013 is het percentage scholieren dat zakgeld krijgt exact gelijk gebleven.

Inkomsten uit werk gedaald
Van de scholieren heeft 47 procent een bijbaantje tijdens de schoolweken. Het percentage scholieren met een bijbaantje is 5 procentpunt gestegen ten opzichte van 2012-2013. Er zijn nu vooral meer oudere scholieren met een bijbaantje. Toen had 56 procent van de 15- en 16-jarigen een bijbaantje, terwijl dat nu respectievelijk 64 en 74 procent is. De inkomsten uit het bijbaantje zijn echter gedaald: 157 euro in 2012-2013 tegen 136 euro in 2016. Deze daling heeft waarschijnlijk te maken met het feit dat scholieren nu per week 1 uur minder werken dan in 2012-2013. De krantenwijk is het populairst bij de jongens en babysitten bij de meisjes. Ook werken veel scholieren in een winkel. Ten opzichte van 2012-2013 is het aantal scholieren dat vakantiewerk heeft gedaan, nagenoeg gelijk gebleven. Het gemiddelde inkomen uit vakantiegeld is echter sterk toegenomen: 41 euro tegen 27 euro in 2012-2013. Hoewel scholieren met vakantiewerk wel meer verdienen, zien we dat ze over het algemeen iets minder inkomsten hebben uit werk: 177 euro tegen 184 euro in 2012-2013.

lees het hele onderzoek

Ga terug naar overzicht

Feiten en Cijfers

Nibud

112

euro hebben scholieren gemiddeld per maand te besteden.


88%

van de scholieren krijgt zakgeld,

38%

kleedgeld en

47%

heeft een bijbaantje. Ten opzichte van 2012-2013 betalen scholieren nu minder uitgaven zelf. De ouders lijken meer voor hen te betalen. Zo betaalde in 2012-2013

48%

van de ouders betaalt alles wat betreft kleding en schoenen, tegen

56%

in 2016


54%

van de scholieren maakt weleens een overzicht voor zichzelf van de inkomsten en uitgaven.


€15

zijn scholieren gemiddeld per maand aan telefoonkosten kwijt.


35%

van de scholieren checkt zijn banksaldo minimaal één keer per week. Scholieren die een mobiel bankieren app hebben, checken hun banksaldo veel vaker dan scholieren die geen app hebben.


ongeveer 60%

van de scholieren vindt sommige geldzaken lastig.


93%

van alle scholieren spaart, waarvan

52%

een vast bedrag per maand. Gemiddeld sparen ze

€41

per maand.


45%

Van alle scholieren leent weleens geld.


78%

van de scholieren koopt weleens iets via internet.


24%

van de scholieren vindt het lastig om zich niet door aanbiedingen te laten verleiden.

Ga terug naar overzicht

Mbo’ers in geldzaken 2015

Nibud

Financiële situatie en gedrag van mbo studenten

Samenvatting en conclusie

Dit rapport presenteert de bevindingen van een onderzoek onder 1.678 mbo-studenten tot 30 jaar, zowel studenten die de beroepsbegeleidende leerweg (bbl) volgen als studenten die de beroepsopleidende leerweg volgen (bol). Deze groep mbo’ers is representatief voor alle mbo-studenten in Nederland wat betreft leeftijd, geslacht en het opleidingsniveau binnen het mbo (niveau 1-2, niveau 3 en niveau 4). Het onderzoek geeft inzicht in de financiële situatie van mbo-studenten: hun inkomsten, bestedingen, spaargedrag en schuldensituatie. Daarnaast geeft het inzicht in de wijze waarop ze met geld bezig zijn en hoe ze tegen geld(zaken) aankijken.
Dit onderzoek is mede mogelijk gemaakt door Stichting Goede Doelen Nh1816

De inkomsten van mbo-studenten: 550 euro per maand
Gemiddeld hebben mbo-studenten 550 euro per maand te besteden. Studenten die een bbl-opleiding volgen hebben gemiddeld meer te besteden dan studenten die een bol-opleiding volgen: circa 720 tegen 480 euro per maand. Bbl’ers hebben meer inkomsten uit andere activiteiten (bijvoorbeeld klussen, haren knippen en de verkoop van spullen) en verdienen veel meer met stage en bijbaan. Dit is niet opmerkelijk, aangezien zij voor hun opleiding één dag per week naar school gaan en een vak leren bij een bedrijf waar ze werken. Bol-studenten zitten veel meer op school en lopen af en toe stage.

7 op de 10 loopt stage en de helft heeft een bijbaan
Van alle mbo-studenten heeft 69 procent een werkplek of stage via de opleiding; voor de meesten van hen (62 procent) is het een betaalde stage. Van alle mbo-studenten heeft de helft een bijbaan van ongeveer 11 uur per week. De stageplaats/werkplek blijkt een goede manier voor de mbo’ers om ook nog extra geld te verdienen. Veel mbo’ers met een betaalde stage hebben namelijk ook hun bijbaan op diezelfde stage en/of werkplek:

  • 41 procent werkt meer uren bij de werkplek/stage (naast de uren voor de opleiding)
  • 18 procent werkt extra bij de werkplek/stage én ook nog ergens anders
  • 41 procent werkt ergens anders dan bij de werkplek/stage

Van alle mbo’ers heeft 17 procent geen werkplek/stage én geen bijbaan. Deze groep doet dus geen werkervaring op. Dit percentage verschilt niet met de leeftijd van de mbo’er of het niveau van de mbo’er. Het gemiddelde totale inkomen van deze groep mbo’ers is beduidend lager. Ook geven ze vaker aan vaak of altijd geld tekort te komen en vinden ze vaker dat ze een financieel probleem hebben dan studenten die wel een bijbaan hebben en/of een stage/werkplek hebben.

7 op de 10 mbo’ers ontvangt zorgtoeslag

Van de mbo’ers van 18 jaar en ouder ontvangt 69 procent zorgtoeslag. Dit komt nu veel vaker voor dan in 2011-2012, toen bleek dat 46 procent van de mbo’ers van 18 jaar en ouder zorgtoeslag kreeg. Bij de 31 procent mbo’ers die geen zorgtoeslag ontvangt, speelt bij 54 procent onwetendheid een belangrijke rol:

  • 22 procent weet niet dat ze zorgtoeslag kunnen aanvragen
  • 16 procent geeft aan dat ze het niet krijgen, omdat ouders de zorgverzekering voor hen betalen. Deze jongeren weten dus niet dat de betaling van de zorgverzekering los staat van de ontvangst van zorgtoeslag.
  • 16 procent geeft als reden dat ze thuis wonen. Ze zijn dus niet op de hoogte van de voorwaarden voor ontvangst van zorgtoeslag.

De onwetendheid is groter onder de 18- en 19-jarigen dan onder mbo’ers van 22 jaar en ouder. Ook is er wat betreft de bekendheid met de mogelijkheid van zorgtoeslag een duidelijk verschil tussen de opleidingsniveaus: van de mbo’ers op niveau 1 en 2 geeft 35 procent aan dat zij niet bekend zijn met zorgtoeslag, tegen 13 procent van de studenten op niveau 4.


Onbekendheid met huurtoeslag beperkt

Van de 28 procent mbo’ers die op zichzelf woont, ontvangt 1 op de 3 huurtoeslag. Het tweederde gedeelte dat geen huurtoeslag ontvangt heeft hier veelal een legitieme reden voor: ze wonen op kamers (21 procent) of ze hebben uitgerekend of ze in aanmerking komen en blijken er geen recht op te hebben (23 procent). De onwetendheid is beperkt: 12 procent is niet op de hoogte van de mogelijkheid van huurtoeslag.

Kwart mbo’ers onbekend met de mogelijkheid van belastingaangifte
Het komt veel voor dat iemand die niet het hele jaar voltijds werkt, hetgeen bij werkende studenten vaak het geval is, door het jaar heen te veel belasting betaalt. Door belastingaangifte te doen wordt duidelijk of er teveel belasting is betaald. Als dat het geval is, krijgt men het teveel betaalde bedrag terug. Van de mbo’ers die het jaar ervoor een betaald baantje hadden, heeft 45 procent belastingaangifte gedaan. Een ruim kwart (26 procent) heeft dit niet gedaan, om dat men onbekend was met deze mogelijkheid. Deze groep laat dus geld liggen uit onwetendheid.

lees het hele rapport

Ga terug naar overzicht

Jongvolwassenen en schulden: ‘Voor mijn gevoel had ik veel geld’

F. Westhof en L. de Ruig m.m.v. M. Tom

In dit onderzoek van Panteia (2015) is de omvang, de kenmerken en de aard van de schuldenproblematiek bij jongvolwassenen tussen de 18 en 27 jaar in beeld gebracht. Het onderzoek is gebaseerd op 1.518 enquêtes en 29 diepte-interviews. Tijdens de diepte-interviews is ook inzicht verkregen in de houding en het gedrag van jongvolwassenen ten opzichte van schulden.

achtergrond en aanbevelingen

Achtergrond van dit rapport
Het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) heeft behoefte aan meer informatie over jongvolwassenen en schulden. Deze informatie kan deskundigen en professionals uit de schuldhulpverlening helpen bij de preventie en vroegsignalering van schulden. Panteia kreeg opdracht om te onderzoeken wat de omvang en kenmerken zijn van schuldenproblematiek bij jongvolwassenen van 18 tot en met 27 jaar. Het onderzoek bestond uit een enquête onder 1.518 jongvolwassenen, 29 diepte-interviews met jongvolwassenen en vier interviews met deskundigen die vanuit het onderwijs, de schuldhulpverlening en de wetenschap kennis hebben van jongvolwassenen met schulden.

Lees het hele rapport

Ga terug naar overzicht

Jongeren & geld

Anna van der Schors & Minou van der Werf

De financiële situatie en hulpbehoefte
van 12- tot en met 24-jarigen

Samenvatting en conclusie

Dit rapport presenteert de bevindingen van een onderzoek onder 1.511 jongeren van 12 tot en met 24 jaar. Deze groep jongeren is representatief voor alle jongeren in Nederland wat betreft leeftijd, opleiding, dagbesteding (schoolgaand, studerend en werkend) en geslacht.

Jonge jongeren, van 12 tot en met 14 jaar, zijn op een andere manier met geld(zaken) bezig dan 18-plussers.

Het onderzoek geeft inzicht in hoe de financiële situatie en de wijze waarop jongeren met geld omgaan zich met de leeftijd ontwikkelt. Daarnaast geeft het onderzoek inzicht in de gesprekken die jongeren met ouders en vrienden hebben over geldzaken en ook in de vragen en de hulpbehoefte die jongeren hebben als het gaat om geldzaken.

Jonge jongeren, van 12 tot en met 14 jaar, zijn op een andere manier met geld(zaken) bezig dan 18-plussers. In tegenstelling tot de jongeren van 18 jaar en ouder, zijn de jonge jongeren veel minder met geld(zaken) bezig en zien ze geld vooral als een middel om leuke dingen te kunnen doen. Het doel van geld lijkt dus met de leeftijd te verschillen. Voor de jongeren van alle leeftijden geldt dat de ouders een belangrijkere gesprekspartner wat betreft geldzaken zijn dan vrienden. Ook leren de jongeren het meeste over geldzaken van hun ouders.

De financiële situatie en de beleving ervan
Merendeel van de jongeren is tevreden met eigen financiële situatie 54 procent van de jongeren is tevreden met zijn of haar financiële situatie. Het percentage jongeren dat aangeeft tevreden te zijn met de financiële situatie komt overeen met het percentage jongeren dat gemakkelijk rond kan komen: 5 7 procent kan (zeer) gemakkelijk rondkomen, slechts 7 procent van de jongeren zegt (zeer) moeilijk rond te kunnen komen.

Wat opvalt is, dat hoe jonger ze zijn, hoe tevredener ze met hun financiële situatie zijn en hoe gemakkelijker ze kunnen rondkomen. Een mogelijke verklaring daarvoor is, dat naarmate de jongeren ouder worden, zij steeds meer te maken krijgen met vaste lasten, waardoor ze minder geld overhouden om vrij te besteden. Rondkomen gaat dan niet meer alleen over het kunnen betalen van wat ze willen kopen, maar ook over het kunnen betalen van rekeningen die betaald moeten worden. Drie van de vijf jongeren vinden dat ze goed met geld omgaan. Slechts 6 procent vindt dat hij of zij dit niet doet. Gemiddeld geven ze zichzelf voor het omgaan met geld als rapportcijfer een 7,4.

hele onderzoek

Ga terug naar overzicht

Scholieren, geld & de invloed van ouders

A. van der Schors, T. Madern, M. van der Werf

Samenvatting & conclusie

De rol van ouders bij het financiële gedrag van scholieren

Financiële opvoeding verkleint de kans op geldproblemen als je volwassen bent, blijkt uit Nederlands onderzoek (Madern en van der Schors, 2012). Er is nog weinig onderzoek gedaan naar de wijze waarop financiële opvoeding effectief kan bijdragen aan het verkleinen van geldproblemen.
Vanuit internationale literatuur blijkt dat ouders op verschillende manieren van invloed zijn op het financiële gedrag van studenten. Het direct aanleren van geldzaken evenals het eigen financiële gedrag van de ouders, blijken van grote invloed te zijn op het financiële gedrag van studenten. Deze bevindingen gelden echter voor studenten in de Verenigde Staten. Er is nog weinig bekend hoe in Nederland middelbare scholieren en hun ouders samen met geldzaken bezig zijn.

De middelbare schoolleeftijd is een periode waarin mag worden verwacht dat ouders geldzaken met hun kinderen bespreken en aanleren. Immers, ouders worden als primair verantwoordelijk gezien om een kind met geld om te leren gaan. Een algemene doelstelling daarbij is dat ouders hun kind zodanig opvoeden dat het een zelfstandig leven kan leiden als het volwassen is, ook op financieel gebied. Juist tussen 12 en 18 jaar krijgen jongeren met steeds meer geldzaken te maken.

Dit rapport geeft inzicht in de wijze waarop ouders van middelbare scholieren invulling geven aan die financiële opvoeding: hoe ouders met hun kinderen in gesprek zijn over geldzaken en hoe ouders hen geldzaken bijbrengen. Voor dit onderzoek is gebruik gemaakt van een representatieve steekproef van 1.198 middelbare scholieren tussen de 12 en 18 jaar.

Het belang van de ouders rondom geldzaken blijkt ook uit het feit dat op alle leeftijden een ruime meerderheid van de scholieren hun ouders de belangrijkste leer- en informatiebron over geld en geldzaken vindt.

Ouders de belangrijkste gesprekspartner en informatiebron
Een opvallende bevinding is dat, als het gaat om het bespreken van geldzaken, ouders op alle leeftijden de belangrijkste gesprekspartner zijn. Ruim 8 op de 10 scholieren geeft aan minimaal één keer per maand met zijn ouders over geldzaken te praten, waarbij het percentage dat dit doet, toeneemt met de leeftijd.
Vrienden en broers of zussen zijn beduidend minder belangrijke gesprekspartners voor dit onderwerp; respectievelijk 61 procent en 37 procent van de scholieren spreekt regelmatig met hen over geldzaken.

Het belang van de ouders rondom geldzaken blijkt ook uit het feit dat op alle leeftijden een ruime meerderheid van de scholieren hun ouders de belangrijkste leer- en informatiebron over geld en geldzaken vindt.

Praten en afspraken over onderwerpen rondom zakgeld
Van de scholieren die zakgeld en/of kleedgeld ontvangen, praat 89 procent over zakgeld of kleedgeld met zijn ouders, zoals over de hoogte van de bijdrage, over de besteding van het zakgeld en/of kleedgeld of over wanneer en hoe men het geld krijgt.

Afspraken maken gaat een stap verder dan uitsluitend praten over geldzaken, omdat hierbij afstemming en overeenstemming moet plaatsvinden tussen de ouders en het kind. Het is minder laagdrempelig dan praten. Het blijkt dan ook dat het percentage scholieren dat naast praten over zakgeld ook afspraken met zijn ouders maakt, lager ligt. Tweederde van de scholieren heeft hierover afspraken met zijn ouders gemaakt.

Het blijkt dat scholieren die regelmatig met hun ouders praten over geldzaken, ook vaker van hun ouders geleerd hebben om te sparen

Specifieke geldzaken aanleren
Net als het maken van afspraken, wordt ook het aanleren van specifieke geldzaken minder gedaan dan het in zijn algemeenheid praten over geldzaken. Niettemin vindt tweederde van de scholieren dat zijn ouders hem helpen het geld bewust uit te geven. Daarnaast geeft 53 procent van de scholieren aan dat zijn ouders hem helpen met sparen. Het gaat er hierbij niet om dat ouders ook voor de kinderen sparen, maar dat zij hun kind leren hoe hij kan sparen. Eén op de vijf geeft aan dat zijn ouders hem hierbij niet helpen of hebben geholpen.

Ten slotte geven 7 op de 10 scholieren die internetbankieren aan dat hun ouders hier in het begin bij hebben geholpen. Daarnaast heeft 56 procent van zijn ouders geleerd hoe hij op een veilige manier moet internetbankieren. Een kwart zegt dat zijn ouders dat niet hebben uitgelegd.

Het blijkt dat scholieren die regelmatig met hun ouders praten over geldzaken, ook vaker van hun ouders geleerd hebben om te sparen, bewust uit te geven en te internetbankieren, dan scholieren die nooit met hun ouders praten over geldzaken. Het is niet uit de resultaten af te leiden of ouders en kinderen ertoe komen dat ouders geldzaken gaan aanleren door erover te praten, of dat ouders bepaalde geldzaken aanleren en tegelijkertijd ook over geldzaken praten.

Verschillen tussen jongere en oudere middelbare scholieren
Het maken van afspraken over de besteding van het zakgeld en het gebruik en de kosten van de mobiele telefoon, neemt af met de leeftijd. Dit geldt ook voor het aanleren van specifieke geldzaken, zoals hulp bij het bewust uitgeven van geld en leren internetbankieren. Dit maakt duidelijk dat afspraken worden gebruikt als een manier om grenzen te stellen en, in meer of mindere mate, scholieren eigen verantwoordelijkheid en zelfstandigheid te geven.

Spaar- en leengedrag en de rol van de ouders
Er bestaat een negatief verband tussen het bespreken en aanleren van geldzaken en het leengedrag van scholieren. Dit betekent dat scholieren die geldzaken bespreken en aangeleerd krijgen, minder vaak geld lenen. Van de scholieren die regelmatig met hun ouders over geldzaken praten, leent 34 procent wel eens, tegen 44 procent van de scholieren die niet met hun ouders praten. Dit verschil is ook zichtbaar tussen scholieren van wie de ouders wel en niet helpen om te sparen en geld bewust uit te geven. Ondersteuning van ouders bij het bewust geld uitgeven, houdt ook een positief verband met het spaargedrag. Van de scholieren die ondersteuning krijgen, spaart 87 procent, tegen 81 procent van de scholieren van wie de ouders niet helpen om bewust geld uit te geven. Ook blijkt dat onder de scholieren die zakgeld en/of kleedgeld krijgen, een hoger percentage spaart dan onder scholieren die dit niet ontvangen (85 tegen 77 procent).

lees het hele onderzoek

Ga terug naar overzicht